samedi 15 novembre 2014

Bouwstenen

De verschillende bouwseten die een roman maken tot wat hij is,zijn de titel, de inhoud, verhaalopbouw, thema, motieven, perspectief, personages, tijd, ruimte, stijlen verhaamvorm;

Bij de titel moet je de titel kunnen verklaren.

Bij de inhoud moet je de inhoud kunnen samenvatten. Er zijn twee manieren om de inhoud samen te vatten. Ten eerste is er de sujet of de plot. Hier ga je het verhaal samenvatten in dezelfde volgorde als de gebeurtennissen zich afspelen. Ten tweede is er de fabel of de story. Hier ga je de gebeurtennissen strikt chronologisch weergeven.
Faction is als lezer zich afvragen waar de werkelijheid ophoudt en de verbeelding begint.

Bij de verhaalopbouw ga je onderzoeken hoe het verhaal is opgebouwd.
Er is het begin.
 Ab ovo is kennismaking doen met de hoofdpersonages en de situatie waarin ze zich bevinden, voordat eigenlijk iets gebeurt.
Medias res is waarbij je onmiddellijk middenin het verhaal terecht komt.
Post rem is waarbij de vertelling begint ij het einde van het verhaal. Hierop wordt de techniek van de flashback toegepast.
Daarna is er het midden.
Volgens welk patroon is het verhaal opgebouwd?
1) opgangsverhaal : het begin zorgt ervoor dat het hoofdpersonage beter wordt.
2) ondergangsverhaal : het tegengestelde van een opgangsverhaal.
3) cyclische opbouw?
4) queeste?
5) raamvertelling : het verhaal vormt een aantal omlijstingen voor andere verhalen.
6) dubbelroman: twee verhaalketens zijn op elkaar afgestemd, maar wat plaats, tijd en ruimte betreft hun eigen weg gaan.
7) stream of consciousness : ononderbroken stroom van ideëen, gevoelens, observaties en herinneringen.
Hoe wordt de spanning in het verhaal gecreëerd en opgebouwd?
1) houdt de verteller informatie achter?
2) vooruitblik?
3) retardering: de auteur geeft antwoord op vragen die je je telt in het begin
4) cliffhangers
 5) legpuzzlestructuur : beetje bij beetje beantwoord de schrijver jouw vragen.
6) veel open plekken in het verhaal.
Ten laatste is er het einde.
1) gesloten einde : verhaal als voltooid beschouwen
2) open einde : je kan zelf het einde aanvullen
( Een open einde is polyinterpretabel : en zijn evenveel interpretaties ans er lezers zijn)

Bij het thema gaat je na wat het thema van het verhaal is.
Dit vind je door jouw samenvattingte herleiden tot 1 kernzin of zelfs tot één kernwoord/sleutelword.
Grondmotief= hoe het thema van het verhaald somswordt genoemd.

Bij de motieven analyseer je de motieven.
Een motief= een steeds terugkerende frase/woordgroep in een verhaal.
1) welke verhaalmotieven zijn er? Verhaalmotieven hebben te maken met de concrete                                                                       gebeurtenissen in een verhaal en de verband ertussen.
2)Welke abstracte motieven zijn er ? Bv de dood, eenzaamheid,frustratie,...
3)leidmotief? zin/object/situatie/... die in dezelfde vormen steeds terugkomen.

Bij perspectief onderzoek je vanuit welke perspectief het verhaal wordt verteld.
1) auctoriële verteller : Hij staat boven het verhaal. Hij kent het verleden,heden en de toekomst van de personages. Hij kent ook hun gedachten.
2) personele verteller : Ook vaak hij-verhalen genoemd.De verteller staat in het verhaal. Hij kruipt in de huid van de personages.Hij beslist zijn 'kennis' te beperken tot wat de personages weten.
3) meervoudige vertelperspectief: In het ene hoofdstuk ervaar je bv. de gevoelens van persoon A en dan in de tweede hoofdstuk de gevoelens van persoon B.
4) ik-verhaal : alles door de ogen van de hoofdpersonage. Je weet dus alleen wat hij voelt of denkt, maar niet wat de andere personages denken.
5) vertellende ik-persoon : Een ik-persoon die heeft deelgenomen aan het verhaal en daarna het verhal heeft beschreven.
6) handelende of belevende ik-persoon : ik-persoon die deelneemt aan de actie in het verhaal en de gebeurtenissen beschrijft op het moment dat die plaatsvinden.

Bij de personages ga je de personages analyseren.
De vier belangerijke vragen die je je bij een peronage moet stellen
1) Wat doet het personage?
2) Wat zegt, denkt of voelt het personage?
3) wat denken de andere personages over hem?
4) Wat zegt een exerne verteller over hem?

De vertelling is : -expliciet
                        -empliciet : je moet het personage geleidelijk in het verhaal 'samenstellen'.

ronde karakter  : een personage dat een evolutie doet doorheen het verhaal. Het is een dynamisch                            personage.
vlakke karakter : een personage dat onveranderlij is. Hij is statisch.

De rol van het personage in het verhaal:
-hoofdpersonage (=protagonist)                     -held : ondanks zijn angst grijpt hij in in gevaarlijke
-tegespeler(=antagonist)                                          situaties. Bv. Batman
-medespeler(=tritagonist)                              -antiheld : Hij doet zich typisch kleinmenselijk voor
-figurant                                                                     en grijpt dus niet in gevaarlijke situaties.
                                                                                  bv. Homer Simpsons

Sleutelroman= Verhaal waarbij personages met een andere naam naar echte bestaande personages                         verwijzen.

Bij de tijd ga je de tijd analyseren.

onderscheid tussen : - kalendertijd = de historishce tijd
                              - uurtijd= tijd van het uurwerk.
                              - literaire tijd= tijd dat manipuleerbaar is.

Chronologisch verhaal= een verhaal dat de uurtijd respecteerd.
niet-chronologisch verhaal= het tegengestelde.

Flashbacks= terugkeren naar het verleden.
Flashforwards= een kijk naar de toekomst.

Vertelde tijd= de tijd waarbinnen de gebeurtenissen van het verhaal zich voltrekken.
Verteltijd= de tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen.

verteltijd<vertlede tijd= hoog tempo
verteltijd>vertelde tijd= traag tempo

Bij de ruimte  analyseer je de ruimte.
waar speelt het verhaal zich af?
Sociaal milieu?
is de ruimte symbolisch voor de gevoelens van he personage?
Heeft de ruimte een sfeerscheppende functie?

Bij de stijl ga je de stijl onderzoeken.
Hetis gebaseerd op drie pijlers : woordkeuze, zinsbouw, en verteltrant.

Bij de verhaalvorm ga je na met welke verhaalvormje te maken hebt.
Fabel, misdaadroman, sciencefictionverhaal,...


Voor de helaasheid der dingen ga ik deperspectief bespreken.
Het verhaal is in een ik-persoon verteld. Het is Dimitri Verhulst zelf dat het verhaal verteld. We komen dus veel te weten over zijn gedachtes en zijn gevoelens, maar over de andere personages weten we niet veel.





























Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire